Door: Jibbe Willems Over het algemeen is de toneelschrijver niet de beste regisseur van zijn eigen woorden. Hij heeft ze tijdens het schrijven al ontdaan van de voor hem verborgen betekenissen en zal tijdens de repetities weinig nieuwe of onverwachte associaties krijgen bij zijn tekst. Althans, minder verrassende associaties of interpretaties dan een goede regisseur die een eigen gezichtspunt heeft. // Lees verder // | |
|
Ik heb het geprobeerd, bij Antigone, mijn radicale bewerking van het klassieke drama van Sophocles. En al was de voorstelling adequaat, ik heb het sterke gevoel dat ik te braaf met mijn eigen woorden ben omgegaan, dat ik zocht naar manieren om de betekenis te versterken in plaats van tegen te kleuren, dat ik aan het benadrukken was in plaats van contrasten te zoeken. Zo werd een zo zuiver mogelijke manier van de tekst overbrengen belangrijker dan een vuig stel personages met de poten in de modder. Misschien moet ik mijn eigen ervaring niet veralgemeniseren, maar toch denk ik dat de schrijver en de regisseur van een stuk elk hun eigen kracht en hun eigen vak hebben en dat die twee zelden te verenigen zijn zonder een groot deel van die kracht te verliezen.
Ik ben dan ook een schrijver die niet vaak bij repetities aanwezig is. Mijn taak zit er dan op. Ik ben bij de eerste lezing aanwezig en dan weer rondom de première. Uiteraard ben ik oproepbaar op het moment dat er verduidelijking of aanpassing nodig is, maar ik ga er niet bijzitten om in te grijpen wanneer men er op de vloer even niet uitkomt. Die worsteling is vaak essentieel voor de voorstelling en moet niet verpest worden door betweterigheid van de schrijver. Dat een toneelschrijver in Groot-Brittannië vaak de hele repetitieperiode aanwezig is, daar zelfs een attendance fee voor ontvangt en feitelijk de regisseur aanstuurt in zijn regie, lijkt mij dan ook niet perse bevorderlijk voor het eindresultaat. |
Eén van de vragen die acteurs en regisseur bijvoorbeeld lekker zelf uit moeten zoeken, zeker bij het spelen van een monoloog, is: ‘waar ben ik?’ Het lijkt een kleine, simpele vraag maar is vaak de sleutel van een nieuwe doos van Pandora, waar een reeks de mensheid nog onbekende gruwels uit tevoorschijn kan springen. De vraag is welhaast metafysisch en speelt zich op verschillende niveaus af. Het niveau van de speelvloer en het decor waar de acteur zich in bevindt. Het anekdotische niveau: waar is het personage. En het niveau waarin die twee, personage en acteur, versmelten. Waar is het personage wanneer de acteur zijn verhaal vertelt. Of andersom. Waar is de acteur in de toneelrealiteit wanneer het personage in de anekdotische realiteit het verhaal vertelt.
Zodra de vraag ‘waar ben ik’ klinkt begint het me te duizelen. De locatie in een monoloog wordt bepaald door het verhaal, je personage is niet gebonden aan tijd of ruimte.
Zodra de vraag ‘waar ben ik’ klinkt begint het me te duizelen. De locatie in een monoloog wordt bepaald door het verhaal, je personage is niet gebonden aan tijd of ruimte.
De realiteit is de realiteit zoals die op dat moment gepresenteerd wordt. Vertelt het personage dat zij zich op het toilet bevindt, dan bevindt zij zich op het toilet. Raast zij met honderdveertig kilometer per uur over een snelweg in de woestijn, dan is zij daar op dat moment. En staat zij in een vlammenzee, terwijl ze van achteren wordt genomen door de geRonald-McDonaldificeerde Messias, dan staat zij, op dat moment, in een vlammenzee terwijl ze van achteren wordt genomen door onze Verlosser in de gedaante van Ronald McDonald. |
Taak van de regisseur om die bizarre realiteiten vorm te geven op het podium. Taak van de acteur om het te spelen. Wanneer zij aan de schrijver vragen: ‘waar ben ik?’ zegt de schrijver: op het toilet, op de snelweg, in het vuur. Of: eerst zit hij op het toilet, daarna raast ze over de snelweg en vervolgens staat ze tussen de vlammen terwijl ze wordt gepenetreerd door een als fastfoodclown wedergekeerde Jezus.
Mocht de acteur het antwoord niet accepteren en zeggen dat dat onmogelijk te spelen is, dan zegt de schrijver: Met heel mijn hart geloof ik in onmogelijkheden. Om zich vervolgens om te draaien en weg te galopperen op zijn eenhoorn. Ik geloof in onmogelijkheden, soms geloof ik nog voor het ontbijt in wel zés onmogelijkheden. //
Mocht de acteur het antwoord niet accepteren en zeggen dat dat onmogelijk te spelen is, dan zegt de schrijver: Met heel mijn hart geloof ik in onmogelijkheden. Om zich vervolgens om te draaien en weg te galopperen op zijn eenhoorn. Ik geloof in onmogelijkheden, soms geloof ik nog voor het ontbijt in wel zés onmogelijkheden. //
Jibbe Willems is toneelschrijver en schrijft onder andere voor hetNationale Toneel, Oostpool, De Toneelschuur, Het Syndicaat, Het Huis van Bourgondië, Urban Myth, Generale Oost en de Bonte Hond. Zijn werk is vertaald en opgevoerd in Rusland, Brazilië, Zuid-Afrika, Duitsland, Spanje en België en iedere maand is hij te zien in de satirische theatershow De Orde van de Dag. | |