Alma keek naar buiten. Jasper keek afwisselend naar Alma en naar buiten, hij dacht dat wanneer hij zag wat zij zag, hij beter zou begrijpen wat zij dacht. Dus hij keek naar de houten schuttingplanken, de klimop en de frambozenstruik die zich aan de schutting vastgeklampt hadden, de blauwpaarse hortensia's die in volle bloei stonden, de houten tafel, het plastic tafelkleed dat met klemmen vast zat aan het tafelblad, de bijpassende stoelen, een zware glazen asbak op de tafel met een paar peuken erin, Alma en Jasper rookten af en toe een sigaret in de tuin als Lucas in bed lag en de ander niet thuis was, zelden rookten ze samen, de plastic voetbal op het gras, een keepershandschoen, de jonge eikenboom die gelukkig nog niet voor al te veel schaduw zorgde en helemaal achter in de tuin het tuinhuisje met schuin overhangend dak waar wat tuin rekwisieten en dozen met sinds de verhuizing vier jaar geleden onuitgepakte spullen opgestapeld stonden. Op alle vier de dozen stond “spullen Jasper”. // Lees verder //
Hij zou er binnenkort een ochtend of middag voor vrijmaken, hij wist dat ze het vervelend vond dat hij de dozen nooit had uitgezocht, had bekeken of er geen spullen bij zaten die weg konden. Het liefst houdt ze het tuinhuisje leeg, dacht hij. Waarom dan dat huisje gekocht? Om de leegte te vangen, een afgebakende ruimte zonder spullen, een plek die je kunt bestempelen als rustig. |
|
Ze zou graag op een stoel in het lege tuinhuisje zitten en naar de muren van in elkaar geschoven houten prefab planken kijken, denkt hij. Ik heb een kamer voor mezelf nodig, zei ze, toen ze op zoek waren naar een huis, en die kamer had ze, op de eerste verdieping, naast Lucas' kamer. Ze had er haar boeken neergezet, een boekenkast in de woonkamer vond ze ruis, haar bureau en haar administratie. Ze zat er zelden. Een tweede huis, klein huisje, ergens buiten, bij een bos of aan de kust? Zou kunnen. Misschien was dat wat zij zag terwijl ze de tuin in keek, een huis met ruimte en rust.
Maar dat was niet wat Alma zag. Zij stond in de lift, op weg naar een club, hartje Londen. De knop van de bovenste etage was verlicht. De deuren gleden dicht, ze was alleen. Een flauw gevoel van misselijkheid in haar buik, toen de lift begon te stijgen. Ze hield met een hand de stalen stang vast die langs alle drie de wanden van de lift hing, ze zocht steun, de misselijkheid ging niet weg, kwam ook door de drank voelde ze, niet stoppen, in een keer door naar boven alsjeblieft geen andere mensen tussendoor, niet praten, niet kijken ook niet via de spiegel, had deze lift een spiegel? Ze keek om zich heen, nee, alleen mat zilveren wanden waar je jezelf als vage vlek kon herkennen aan de kleuren van je kleren. Ik ben een vage vlek, dacht Alma, wat heerlijk. De deuren gleden open, ze wilde de lift uitstappen maar haar gang werd geblokkeerd door een man en een vrouw die allebei zodra ze haar zagen een stap opzij deden, daarmee een kleine erehaag voor haar vormden waar ze, haar hoofd gebogen, doorheen liep. Ze stond in een halletje, duwde de glazen deur open, liep de club in, door, rechtdoor, nog een glazen deur, schuifdeur, zet een voet op de betonnen vloer van het balkon, de andere voet op de reling, en dan beide voeten in de lucht.
Hij zag haar schrikken, alsof ze wakker werd uit een nachtmerrie. Ze bleef met haar benen onder haar lijf en haar handen om de kop thee gevouwen naar buiten kijken. Moest hij naar haar toegaan, een hand in haar nek leggen, haar kussen? Hij durfde niet. //
Maar dat was niet wat Alma zag. Zij stond in de lift, op weg naar een club, hartje Londen. De knop van de bovenste etage was verlicht. De deuren gleden dicht, ze was alleen. Een flauw gevoel van misselijkheid in haar buik, toen de lift begon te stijgen. Ze hield met een hand de stalen stang vast die langs alle drie de wanden van de lift hing, ze zocht steun, de misselijkheid ging niet weg, kwam ook door de drank voelde ze, niet stoppen, in een keer door naar boven alsjeblieft geen andere mensen tussendoor, niet praten, niet kijken ook niet via de spiegel, had deze lift een spiegel? Ze keek om zich heen, nee, alleen mat zilveren wanden waar je jezelf als vage vlek kon herkennen aan de kleuren van je kleren. Ik ben een vage vlek, dacht Alma, wat heerlijk. De deuren gleden open, ze wilde de lift uitstappen maar haar gang werd geblokkeerd door een man en een vrouw die allebei zodra ze haar zagen een stap opzij deden, daarmee een kleine erehaag voor haar vormden waar ze, haar hoofd gebogen, doorheen liep. Ze stond in een halletje, duwde de glazen deur open, liep de club in, door, rechtdoor, nog een glazen deur, schuifdeur, zet een voet op de betonnen vloer van het balkon, de andere voet op de reling, en dan beide voeten in de lucht.
Hij zag haar schrikken, alsof ze wakker werd uit een nachtmerrie. Ze bleef met haar benen onder haar lijf en haar handen om de kop thee gevouwen naar buiten kijken. Moest hij naar haar toegaan, een hand in haar nek leggen, haar kussen? Hij durfde niet. //
Renée van Marissing is schrijver van romans, theater en muziektheater. Na haar romans Het waaien van mijn oma en Strak blauw, uitgegeven door Atlas Contact, werkt zij nu aan haar derde roman. |
andere schrijvers over hun schrijfproces
|